a) Veel gemaakte Engelse fouten tijdens presentaties

Nederlands

Goede vertaling

Veelgemaakte fout

Bijvoorbeeld

For example

By example

Combineren

Combine

Combinate

 

 

 

Dat kan

That’s possible

That can

Dat komt doordat

That’s because of

That comes through

De doelgroep bestaat uit

The target group consists of

exists of

De hele dag

All day

the whole day

De meeste klanten

Most customers

The most costumers

De meeste mensen

Most people

Most of the people

De prijzen zijn hoog/laag

Prices are high/low

Prices are expensive/cheap

Door heel Nederland

Throughout The Netherlands

Through all of …

 

 

 

Elke winkel heeft z’n eigen

Every store has its own …

Every store has a own

Dan denken ze van (spreektaal)

and then they think ...

Then they think from

Dan zeggen ze van

Then they say…

Then they say from

Er is veel vraag naar

There’s much demand for

much question for

Er komen veel mensen bij

Many people visit the …

There come many people …

Er komen nu meer mensen bij

More people come to….now

There come now more people by…

 

 

 

Geld uitgeven aan

to spend money on

Give money to…

 

 

 

Het bedrijf waar ik ‘t over ga hebben

The company (that) I will talk about

The company where I …

Het gaat over

It is about

It goes about

Het personeel

The personnel

The personal

Hier kunt u zien ….

Here you can see …

Here can you see…

Hier ziet u

Here you see

Here see you

Hij is verkrijgbaar in verschillende kleuren

It is available in different colours 

He is…

Hoe meer hoe beter

The more the better

How more how better

 

 

 

I ga lopen

I will walk…

I go walk

Ik zal het u laten zien

I’ll show you

I’ll let you see it

In Spanje zijn er

In Spain there are

In Spain are there

Informeren

Inform

Informate

 

 

 

Je hebt daar een winkel die …

There is store that

You have there a store…

Je kunt daar producten kopen die…

There you can buy products that

You can buy there products…

Je kunt hem kopen in

You can buy it in

You can buy him

Kan dat?

Is that possible?

Can that?

 

 

 

Producten zoals

products such as

Products like …

Reserveren

Reserve

Reservate

Tegen een eerlijke prijs

At a fair price

For a fair price/ against a fair price

 

 

 

Veel mensen kijken TV

Many people watch TV

Many people look to TV

Wat betaal je daarvoor?

What do you pay for that?

What do you pay therefore?

Welkom bij mijn …

Welcome to my

welcome by my…

 

 

 

Ze bestaan al 15 jaar

They have existed for 15 years.

They exist for 15 years

Ze doen dat zelf

They do it themselves

They do it self

Ikzelf ben …

I myself am

I self am

Ze hebben een eigen tijdschrift

They have their own magazine

They have a own

Zoals ik al zei

Like I already said before

Like I told


 

b) Valkuilen en vaak voorkomende schrijffouten / Pitfalls and common mistakes

 

Let op de schrijfwijze van:

too – to

too = te, ook. It is too hot. (te) I like coffee too. (ook) In de overige gevallen is het to. I don’t want to help.

Met to worden maar weinig fouten gemaakt. Het komt veel vaker voor dat er to wordt opgeschreven terwijl het too moet zijn.
Vooral wanneer de betekenis te is.

 

thanthen

Je gebruikt than (met een a) alleen maar in vergelijkingen. bigger than; less than; more than.

In alle andere gevallen schrijf je then (met een e).

than = dan My computer is more expensive than yours.

then = dan, toen I was younger then. De meest voorkomende fout is dat er na vergelijkingen then i.p.v. than wordt opgeschreven.

 

there – their – they’re

there = er, daar There weren’t many people.

their = hun (bezit) This is their car.

 

they’re = they are = zij zijn. They’re playing outside.

 

your - you’re

your = jouw, jullie (bezit)

This is your car.

You’re = you are = jullie zijn. You’re going to Spain next week, aren’t you?

 

It’s – its

it’s = it is of it has. It’s too early to get up. (It is); It’s been seven weeks since we met.

(It has) its = van hem, haar The cat is lying in its basket. (dieren en dingen) The room and its four doors.

 

where – were – we’re

where = waar Where are you going?

were = was, waren Where were you last night? (was) (verleden tijd van are) Where were you? 

we’re = we are = wij zijn

Waar gaat het over? What is it about?

 

who’s - whose

who’s = who is = wie is Who’s going to meet me at the station?

Whose = van wie  - Whose book is this?

 

witch – which

witch = heks

which = die/dat The company which we chose is called.

welke Which coat is yours?

wie Which of the children knew the answer?

wat He sold our car, which I didn’t like at all.

 

Het woord witch wordt niet vaak fout geschreven. Het woord which wordt wel vaak fout geschreven.

Een heel vaak voorkomende fout is dat de h na de w vergeten wordt. (wich ipv which)

 

With – white

With = met

White = wit

 

off – of

off hoort altijd bij een werkwoord. Het is een vaste combinatie. In alle andere gevallen schrijf je of.

Take off your coat. He switched off the telly when his friend arrived.

Seven pounds of sugar. Life is full of surprises.